Shop: € 0,00
 

Inleiding in de sterrenkunde

Deze tekst is die van de PLN-NL, de vierkante Nederlandse planisfeer voor Nederland en België. De ronde planisferen hebben geen ruimte voor deze informatie, maar op deze manier kun je toch gebruik maken van deze inleiding in de sterrenkunde!

Sterrenkunde
Op een heldere avond of nacht kun je buiten de schoonheid van de sterrenhemel bewonderen. Als je dat een aantal avonden achter elkaar doet, dan valt al gauw op dat je steeds dezelfde groepen van sterren ziet. Deze sterrenbeelden veranderen niet ten opzichte van de omliggende sterrenbeelden, maar toch staan ze steeds weer in een iets andere richting dan op hetzelfde tijdstip de nacht ervoor. Het lijkt alsof alle sterren een beetje naar rechts zijn opgeschoven. Als je zo enkele uren achtereen blijft ‘sterren kijken', zal het je opvallen dat er in het oosten steeds weer sterren opkomen, die langzaam naar het zuiden trekken (waar ze hun hoogste punt boven de horizon bereiken: ze culmineren) om vervolgens in het westen onder te gaan. Net zoals de zon dat doet.

De dag
Dat we elke nacht dezelfde sterren zien, komt doordat de aarde in één dag één maal om haar as draait. Die rotatie van de aarde is, als je boven de noordpool zou zweven, tegen de wijzers van de klok in gericht. Of anders gezegd: de aarde draait van west naar oost (zie tek. 2). Dus als je op de aarde staat, beweeg je ook naar het oosten toe. Dat doe je overigens met een ongelooflijke snelheid: op de evenaar met bijna 500 m/s! Doordat wij in oostelijke richting bewegen, zie je de zon, de maan, de sterren en de planeten in het oosten verschijnen en in het westen verdwijnen.

Het jaar
Behalve dat de aarde om haar eigen as draait, beweegt zij ook om de zon. Daar doet de aarde 365¼ dagen over, ofwel één jaar. Met een kwart dag (6 uur) kun je natuurlijk niet zoveel doen. Daarom hebben we eens in de vier jaar een extra (366e) dag in het jaar: een schrikkeldag, op 29 februari. Dat werkt goed.
Voor het gemak houden wij het jaar even op 365 dagen. Elke complete dag legt de aarde dus 1/365e deel van zijn baan om de zon af. Het resultaat is dat de zon in de loop van de tijd opschuift tussen de sterren (zie tek. 3) en wel van west naar oost. Gedurende een jaar bewandelt de zon op die manier een nauwkeurig bekende ‘zonsweg', die ook in de planisfeer is te vinden. Je kunt dat echter niet zien, want overdag zie je geen sterren: de zon is véél te helder en overstraalt ze! Je kunt wel sterren zien tijdens een totale zonsverduistering of eclips, als de zon even achter de maan schuil gaat en het midden op de dag heel even donker wordt.

De ecliptica
Daar we die eclipsen natuurlijk altijd langs de zonsweg zien, noemen we de baan van de zon ook wel de ecliptica: de eclipsen-weg. De ecliptica loopt dwars door twaalf bekende sterrenbeelden: de sterrenbeelden van de dierenriem (zoek ze maar eens op). Deze sterrenbeelden (op de Weegschaal na dieren of mensen, vandaar de naam) danken hun bekendheid aan het feit dat ze ieder jaar door de zon worden ‘bezocht'. Slechts enkele ervan zijn echt opvallende sterrenbeelden, zoals de Tweelingen en de Leeuw .
Astrologen hechten grote waarde aan deze ‘tekens van de dierenriem', hoewel de werkelijke plaats van de zon aan de hemel al lang niet meer klopt met de plaats volgens de astrologie (zie ‘De poolster en precessie'). Overigens doorloopt de zon dertien sterrenbeelden: na een week in de Schorpioen te hebben "doorgebracht" vinden we hem drie weken lang in de Slangendrager! Ook is het niet zo dat de zon netjes een maand doet om door een sterrenbeeld te bewegen. Het variëert van nog geen drie weken voor de Kreeft tot zes weken voor de Leeuw .

Zonnedag en sterredag
Doordat de zon steeds oostwaarts opschuift (ca. 1° per dag) gaat de zon achter- lopen ten opzichte van de sterren. Als de zon vandaag tegelijk met een bepaalde ster opkomt, dan zal morgen eerst die ster opkomen en even later de zon. Een week later zien we de ster zelfs ruim vóórdat de zon zich laat zien.
De dag die wij in het dagelijks leven gebruiken is de zonnedag: om 12 uur 's middags staat de zon hoog in het zuiden; 24 uur later staat de zon op precies dezelfde plaats aan de hemel!
De sterredag is gelijk aan de tijd die de aarde nodig voor één rotatie: 23 uur 56 minuten en 4 seconden. De sterredag is dus 3 minuten en 56 seconden korter dan de zonnedag.

Onze tijd
Als de tijd samenhangt met de stand van de zon om 12 uur 's middags, dan is tijd wel een erg ‘lokaal' verschijnsel: de zon kan immers niet in heel Nederland op hetzelfde moment in het zuiden staan. Vroeger gebruikte men inderdaad overal de ‘plaatselijke tijd'. Iedere stad had een zonnewijzer, met behulp waarvan de kerkklok op tijd werd gezet (zie ook onze zonnewijzer bouwplaat!). Het maakte niet uit, dat in de volgende stad de tijd verschilde, want het leven ging niet zo snel. Met de komst van een sneller vervoermiddel, namelijk de trein, werd de behoefte aan één tijd voor het hele land groot. In de Tweede Wereldoorlog, toen de Duitsers bijna heel Europa bezet hielden, voerden ze één tijd in voor heel West- en Midden Europa: de Midden-Europese Tijd of MET (in de zomer MEZT). Na de oorlog is deze MET gebleven.
Ook bij MET geldt, dat de zon niet in heel Europa tegelijk in het zuiden kan staan. MET klopt op 15° oosterlengte (OL), ongeveer de lengte van Praag en Wenen. Dáár staat de zon om 12 uur inderdaad precies in het zuiden. Bij ons, op ongeveer 5° OL (Utrecht!), staat de zon pas 40 minuten later in het zuiden, dus om 12.40 uur (bij gebruik van zomertijd zelfs om 13.40 uur). Zie verder voor meer informatie over onze tijd, en over zonnewijzers.

De seizoenen
Een aardglobe staat altijd scheef opgesteld. Dat is niet voor de aardigheid, want ook de aarde ‘hangt' scheef in de ruimte. De aardas heeft een helling van 23½° ten opzichte van zijn baan om de zon. Hierdoor kennen wij het verschijnsel seizoenen (zie tek. 1). In de zomer staat de zon boven het noordelijk halfrond. De zon komt dan bij ons 's middags hoog aan de hemel te staan: op 21 juni bereikt hij (op 52° NB) een hoogte van 61½° boven het zuiden. In de winter daarentegen staat de zon boven het zuidelijk halfrond. De zon komt op 21 december niet hoger dan 14½° boven de zuidelijke horizon. In Australië is het dan echter hoogzomer: de zon staat daar hoog boven het noorden!
Een ander verschil tussen zomer en winter is de boog die de zon langs de hemel aflegt. In juni komt de zon vroeg op in het noordoosten, gaat hoog door het zuiden en verdwijnt pas laat op de avond in het noordwesten onder de horizon. De zon maakt dus een lange boog langs de hemel: we hebben een lange dag (en natuurlijk een korte nacht!). In december komt de zon laat op, in het zuidoosten, en verdwijnt hij al weer 's middags onder de horizon in het zuidwesten. Een boogje van niks, dus een korte dag en een lange nacht. De winter is dus een goede tijd voor sterrenkijken!

Coördinaten
Alle sterren hebben hun ‘vaste' plekje aan de hemel. Ze hebben wel allemaal een eigen beweging, maar de sterrenhemel verandert zo langzaam, dat je tijdens je leven geen veranderingen kunt zien (de planisfeer gaat dus een leven lang mee!). Ze staan echter niet allemaal even ver weg. Sommige sterren staan ‘dichtbij', zoals Sirius: 8,6 lichtjaar (lj), andere staan heel ver weg. Wat is een lichtjaar eigenlijk?
Een lichtjaar is de afstand die het licht in één jaar aflegt. De snelheid van het licht is de grootste snelheid die er bestaat: ongeveer 300.000 km/s! In één jaar legt het licht dus af:

60 x 60 x 24 x 365,25 x 300.000 = bijna 9500 miljard km!

De afstanden tot de sterren verschillen enorm: Wega (Lier) 25 lj, Rigel (Orion) 650 lj, Deneb (Zwaan) 1500 lj. Dat Deneb op die afstand nog zo helder is komt doordat het een reusachtige ster is, zo helder als duizenden ‘zonnen'. Andere objecten staan nog verder: de Andromeda-nevel (M31) is een sterrenstelsel, nog groter dan ons Melkwegstelsel, dat op maar liefst 2,2 miljoen lj afstand staat. Als we naar M31 kijken zien we het licht dat ruim 2 miljoen jaar geleden vertrok! Het is daarmee het verst verwijderde object dat we nog kunnen zien met het blote oog.
Die afstanden zijn echter niet belangrijk voor het maken en gebruiken van een (draaibare) sterrenkaart. Stel dat alle sterren en objecten op precies dezelfde afstand zouden staan, dan zouden we een enorme bol krijgen: de hemelbol. Om de positie van een ster op die hemelbol aan te geven, zijn slechts twee coördinaten nodig, net zoals we op de aarde geografische lengte en breedte hebben. Zie ook tek. 1.
Stel dat we precies in het middelpunt van de aarde een hele sterke lamp zouden kunnen plaatsen, die alle cirkels en punten die we op de aarde hebben ‘getekend' zou projecteren op de binnenkant van de hemelbol, dan krijgen we een hemel-evenaar, een hemelnoordpool en -zuidpool en lengte- en breedtecirkels.

Rechte klimming

Men heeft de hemelevenaar in 24 astronomische uren onderverdeeld. Zoals we op aarde geografische lengte hebben, gebruiken we in de sterrenkunde rechte klimming, uitgedrukt in die astronomische uren (en minuten en seconden). Men gebruikt ook wel graden: de hemelevenaar wordt dan onderverdeeld in 360 graden (1 uur = 15°). De planisfeer geeft alleen de uren en minuten aan: de buitenste getallencirkel.
Het nulpunt is in beide gevallen gelijk (0 uur = 0°). Dit punt heet het lentepunt , omdat het de positie is van de zon op 21 maart. Enkele duizenden jaren geleden bevond het lentepunt zich in het sterrenbeeld Ram (Aries). Daarom wordt het lentepunt ook wel het punt Aries genoemd. Momenteel ligt dit punt echter in de Vissen en spoedig zal het in de Waterman liggen: volgens astrologen begint dan het tijdperk van de Waterman ( Aquarius ).We zien het op de planisfeer als een snijpunt van de ecliptica en de hemelevenaar (dat is de zwarte cirkel op 0°; zie verder). Er is nog zo'n snijpunt: het herfstpunt, op 23 september.
Met de planisfeer kun je vrij gemakkelijk de rechte klimming van een ster bepalen. Plaats de rode noord-zuidlijn van de bovenschijf precies op het midden van de ster. Lees vervolgens het aantal uren en minuten af, dat die rode lijn aanwijst. Capella ligt bijvoorbeeld op 5 uur en 14 min.

 

Declinatie
De geografische breedte die we op aarde kennen komt op de hemelbol overeen met de declinatie . De declinatie wordt uitgedrukt in graden, en wel vanaf de hemelevenaar : de hemelevenaar zelf ligt op 0°, de hemelnoordpool op +90° en de hemelzuidpool op -90°. Zo heeft Capella een declinatie van 46°, Arcturus een van 20° en Sirius een van -17°.
Met de planisfeer is gemakkelijk de declinatie af te lezen. Ook daarvoor gebruiken we de rode noord-zuidlijn: de declinatie-lijn (officiëel de hemelmeridiaan). Deze lijn loopt van de poolster (+90°) en het zenit (het punt recht boven je hoofd) naar de zuidelijke hemelpool (-90°). De rode lijn, die van west naar oost loopt, snijdt de declinatielijn in dat zenit. Die oost-westlijn is een hulplijn waarmee je kunt bepalen hoe hoog een ster boven de horizon staat en in welke richting je moet kijken. Deze lijn is ‘doorgezakt' door de vertekening, ontstaan door de gebruikte projectie.
Tekening 1 toont het hemel-coördinatenstelsel. We zien de helling van 23½° die de hemelevenaar maakt ten opzichte van het vlak van de ecliptica (het vlak waarin de planeten om de zon bewegen). Die helling ontstaat, doordat de aardas 23½° helt. We zien verder duidelijk het lente- en herfstpunt.

Magnitude en stercodes
De helderheid van een ster wordt de magnitude genoemd. De magnitudeschaal werd ingevoerd door de Griekse astronoom Hipparchus (2e eeuw v. Chr.). Hij verdeelde de sterren in zes klassen, van de 1e (de helderste sterren) tot de 6e magnitude (de zwakste, nog juist zichtbare sterren). Een ster van de 1e magnitude is 100 maal helderder dan een ster van de 6e magnitude. Dat betekent dat een ster van de 1e magnitude 2,5 maal zo helder is als een van de 2e magnitude, enz. Pas toen de telescoop was uitgevonden kon men sterren zien die zwakker zijn dan die van de 6e magnitude. De zwakste objecten die wij nu met de grootste telescopen kunnen zien liggen in de buurt van magnitude 30 (ruim 200 miljard maal zo zwak als Sirius!). Zeer heldere objecten hebben een negatieve magnitude: Sirius -1,46; de volle maan -12,5; de zon -26,8. De zon is daarmee ruim 20 miljard maal helderder dan Sirius! Je begrijpt nu wel waarom je overdag de sterren niet kunt zien.
In de zeventiende eeuw voerde Johann Bayer een systeem in van stercoderingen . Hij gaf de helderste ster van een sterrenbeeld de eerste letter van het Griekse alfabet: ", de tweede in helderheid: ß, enz. Meestal klopt dat ook, maar in Orion bijvoorbeeld, is ß Orionis (Rigel) helderder dan " Orionis (Betelgeuze)! Was Betelgeuze toen de helderste van de twee? Betelgeuze is een ster die bijna aan zijn einde is... Later, doordat de telescopen steeds groter werden, ging men ook gewone letters en cijfers gebruiken om sterren aan te duiden.

De poolster en precessie

We zien altijd slechts de helft van de hemelbol: de andere helft is onder de horizon! Als je naar de sterren kijkt is het dus alsof je in het midden van een halve bol staat, net zoals in een projectieplanetarium. In alle richtingen kun je sterren zien (zie tek. 4). De hemelnoordpool is gemakkelijk te vinden, omdat daar nu toevallig een ster bij in de buurt staat: de poolster. De aardas wijst nu dus in de richting van die ster, die verder niet echt bijzonder is (hij lijkt veel op de zon). Als je een foto met een lange belichtingstijd zou maken van de sterrenhemel, dan zou je op die foto zien dat alle sterren boogjes hebben
beschreven: het gevolg van de draaiing van de aarde om haar as. Alleen de poolster blijft een punt. Hij ‘staat stil' aan de hemel, altijd op dezelfde plaats: precies boven het noorden. Sterren in de buurt bewegen in kleine cirkels rond de poolster (zoals ster 1 in tek. 4). Sterrenbeelden als Cassiopeia en de Grote Beer staan aan de hemel zo dicht bij de poolster, dat ze bij ons nooit onder de horizon verdwijnen (controleer dit eens met de planisfeer). We noemen dat circumpolaire sterrenbeel-den. Naarmate sterren (aan de hemel!) verder van de poolster staan, zoals ster 2, worden de cirkels die ze beschrijven steeds groter. Uiteindelijk worden ze zo groot, dat ze voor een deel onder de horizon liggen: we zien ze dus vroeger of later ondergaan of opkomen.
De poolster was niet altijd ‘poolster'. De aardas schommelt een beetje, net als een tol die een tikje heeft gehad. Eén complete schommeling van de aardas duurt ongeveer 26.000 jaar! We noemen dit verschijnsel precessie. In het jaar 2000 v. Chr. was de ster Thuban van de Draak (ca. 14 uur rechte klimming) ‘poolster' en in het jaar 14.000 zal Wega van de Lier dicht bij de hemelnoordpool staan.
Het is erg handig dat de poolster nu precies boven het noorden staat, voor de navigatie op zee, of als je verdwaald bent op de Drentse hei. Je weet immers aan de hand van de poolster waar het noorden is (en dus óók de andere windrichtingen). Wat je met die wetenschap moet doen is natuurlijk een heel ander verhaal...
Maar hoe vind je de poolster? De Grote Beer lijkt een beetje op een steelpan. Neem nu de voorkant van de pan, dus de kant waar de steel niet aan zit (de sterren Merak en Dubhe). Verleng de afstand tussen
die twee sterren vijf maal naar boven toe: je ‘rijst dus de pan uit'! Je vindt zo vanzelf die beroemde ster (tek. 5). Je vindt met behulp van de steelpan meer sterren: als je de steel verlengt kom je uit bij Arcturus en als je de lijn Megrez - Dubhe volgt vindt je Capella (Voerman)! Alcor/Mizar is een fraaie dubbelster en een goede ogentest.
De hoogte van de poolster boven de noordelijke horizon leert ons ook iets: die is gelijk aan de geografische breedte van je waarneemplek! In Utrecht, dat op 52° NB ligt, staat de poolster 52° boven de horizon; op de noordpool staat de poolster op 90° (in het zenit); op de evenaar zien we de poolster op de horizon: 0°. Het meten van de hoogte van de poolster noemen we poolshoogte nemen (zie tek. 4).

 

Het zonnewijzer verhaal
Deze tekst komt uit de Astro-set "Sterrenkunde is fun!", de pagina over de zonnewijzer in die set (die ook los leverbaar is)

Tijd
Onze tijd en de kalender hebben alles te maken met de bewegingen van de aarde. De aarde draait bijvoorbeeld om haar as: één rondje in 24 uur. Dat noemen we de dag. Maar de aarde draait ook om de zon: één 'baantje' per jaar! In tegenstelling tot de dag en het jaar, waarvan de natuur heeft bepaald hoe lang ze zijn, is het uur helemaal door ons zelf bedacht! Nou ja, door de mensen vroeger dan... En dat een dag verdeeld wordt in 24 uren (van 60 minuten) hebben wij ook zelf besloten. We hadden daar net zo goed 12 uren van kunnen maken, of 10, of 25.

Tijd in de natuur
Het draaibare sterrenkaart verhaal vertelt je dat de zon in de loop van de dag beweegt, doordat de aarde om haar as draait. De zon komt daardoor op in het oosten en gaat dan met een grote boog 'door het zuiden', waar hij precies in het zuiden het hoogst aan de hemel komt te staan (dat heet culminatie). Tenslotte gaat de zon in het westen onder. Onze tijd is gekoppeld aan die beweging en plaats van de zon. Als de zon precies in het zuiden staat, dan is het 12 uur 's middags... Nou ja, dat was vroeger zo. Als de tijd wordt bepaald door de stand van de zon, dan is tijd namelijk wel een erg ‘plaatselijk' verschijnsel. Want als de zon in het oosten opkomt, dan komt hij in Groningen eerder op dan in Utrecht! Het is dus plaatselijke tijd. Zie de tekening hieronder.

Midden Europese Tijd (MET) Tot ver in de Middeleeuwen hadden de mensen geen hulpmiddelen om de tijd te bepalen. Ze gingen uit van de zonnestand en gebruikten dus de plaatselijke tijd. In de Middeleeuwen kwamen de eerste klokken, in kerken. Elke stad of dorp had een zonnewijzer, die alleen gebruikt werd om de kerkklok op tijd te zetten. Het maakte niet uit dat in de volgende stad de tijd iets anders was, want het leven was nog niet zo snel. Met de komst van de trein en de telegraaf (een nieuwe manier om berichten te versturen), halverwege de 19e eeuw, werd het belangrijk om één tijd voor het hele land te hebben. Toch had Nederland in 1940 nog drie verschillende tijden, onder andere een van de Nederlandse Spoorwegen. Zouden ze bij de NS misschien nog steeds hun eigen tijd gebruiken...? In de Tweede Wereldoorlog, toen de Duitsers bijna heel Europa bezet hielden, voerde Hitler één tijd in voor alle bezette gebieden: de Midden-Europese Tijd of MET Na de oorlog is deze MET gebleven. Ook bij MET (in de zomer MEZT) geldt, dat de zon niet in heel Europa tegelijk in het zuiden kan staan. MET klopt in het midden van Europa, zeg maar ongeveer in steden als Berlijn, Praag en Wenen: daar staat de zon inderdaad om 12 uur in het zuiden. Bij ons, in Nederland en België, staat de zon pas ongeveer 40 minuten later in het zuiden, dus om 12.40 uur (bij zomertijd zelfs om 13.40 uur). Meer daarover lees je in het draaibare sterrenkaart verhaal.

Middelbare zonnetijd
Door allerlei oorzaken ‘loopt' de aarde niet erg nauwkeurig: onze zonnedag is niet zo precies! Zo loopt de zon half februari bijna een kwartier achter op de kloktijd, terwijl de zon begin november juist dik een kwartier vóórloopt. De tijd die we ervaren noemen we de ware zonnetijd. De kloktijd die wij gebruiken, is eigenlijk het gemiddelde van alle dagen in een jaar: de middelbare zonnetijd. Als je een zonnewijzer gebruikt, dan meet je natuurlijk altijd de ware zonnetijd.

De zonnewijzer
Met een zonnewijzer meet je de tijd. Dat is heel wat anders dan een klok aflezen. We weten nu dat onze tijd alles te maken heeft met de dagelijkse beweging van de zon langs de hemel (of beter, met de draaiing van de aarde om haar as). De beste manier om die beweging van de zon te zien, is door een een stokje in de grond te steken en de schaduw ervan te volgen. Doe dat maar eens en volg dan een uur lang de schaduw van dat stokje. Je zult je verbazen over hoe snel die schaduw zich verplaatst! Zo'n stokje heet een gnomon en is de oudste en meest eenvoudige zonnewijzer. Als de zon hoog in het zuiden staat, wijst de schaduw van de gnomon naar het noorden. Als je de stok in de tuin laat staan, dan kun je dus precies ten noorden van de stok een bordje met '12 uur' zetten. Ja... je hebt gelijk: dat moet in Nederland '12.40 uur' zijn (of met zomertijd: 13.40 uur). Als je ook de andere uren aangeeft, dan heb je al een zonnewijzer!

De tijd aanpassen
Het leuke van de gnomon is dat hij ook het verschil tussen de zomer en de winter goed laat zien: de schaduw is in de winter veel langer! Dat komt, omdat de zon in de winter lager aan de hemel staat dan in de zomer. De meeste zonnewijzers zijn iets ingewikkelder, maar ze hebben altijd een stokje of draadje om een schaduw te maken: de poolstijl. Het verschil tussen ware en middelbare zonnetijd is heel nauwkeurig bekend, dus je kunt de meting van de zonnewijzer aanpassen door er het juiste aantal minuten van af te trekken of bij op te tellen. Zo maak je van de ware zonnetijd de middelbare zonnetijd. We noemen dat met een moeilijk woord het vereffenen van de tijd. De lijst met het aantal minuten dat je moet aftrekken of optellen heet de tijdsvereffenings-tabel. Deze tabel en hoe je de zonnewijzer afleest staat op je zonnewijzer. De getallen stellen het aantal minuten verschil voor tussen ware en middelbare zonnetijd. Dus -14 betekent dat de zon in werkelijkheid 14 minuten achterloopt op de middelbare zonnetijd en bij 16 loopt de zon 16 minuten vóór.

Hoe plaats je de zonnewijzer?
Richt eerst de zonnewijzer naar het zuiden; dat kan met behulp van een kompas, maar je kunt ook je horloge gebruiken, want daarmee weet je welke tijd de zonnewijzer zou moeten aangeven! Dat klinkt een beetje vreemd, maar het werkt goed om de zonnewijzer de eerste keer op te stellen. We gaan ervan uit dat je een vast plekje voor je zonnewijzer kiest, op een duidelijk gemerkte plek achter een raam of in de tuin. Je hoeft dus maar één keer 'vals te spelen'. Plaats je de zonnewijzer zó, dat de tijd die hij aangeeft gelijk is aan die op je horloge (als die goed is tenminste...), maar dan aangepast voor de tijdsvereffening! Want je moet de tijd op je horloge (middelbare zonnetijd) terugrekenen naar tijd die je zonnewijzer aangeeft (ware zonnetijd). Hoe doe je dat? Stel dat het half februari is en je horloge geeft 12 uur 's middags aan. De tijdsvereffeningstabel laat zien dat de zon dan 14 minuten achterloopt (-14). Zet de zonnewijzer dus zo neer, dat hij 12.00 - 14 minuten = 11.46 uur aangeeft. Begin november loopt de zon 16 minuten vóór. Als het dan 12 uur is volgens jouw (nauwkeurige!) horloge, dan zet je de zonnewijzer zo neer dat hij 12.00 + 16 minuten = 12.16 uur aangeeft. Je kunt dit natuurlijk voor elke tijd zo doen, niet alleen voor 12 uur. De zonnewijzer (STW-NL) is ontworpen voor 5° oosterlengte (OL). Om de goede tijd te kunnen bepalen als je oostelijker of westelijker woont, moet je in de atlas de geografische lengte (de verticale lijnen) van jouw woonplaats opzoeken. Daarmee bepaal je hoeveel minuten verschil er is tussen je huis en 5° OL. Het draaibare sterrenkaart verhaal en tekst op de zonnewijzer zelf vertellen je wat je verder moet doen.